DE STRAAT IS MIJN JUNGLE

De straat is mijn  jungle


Het huis waarin wij wonen staat best op stand.
Het is een keurig nette beurt van redelijk bemiddelde mensen.
De huizen zijn zeer ruim en op de benedenverdiepingen hoort er nog een achtertuin en een garagebox bij het huis.

Oosterhamrikkade
Oosterhamrikkade 22 a
Er is in onze straat een schilderbedrijf Wits.
Het bedrijf staat achter de huizen aan het eind van de garageboxen.
De ingang is een grote deur die wij gebruiken als doel.
De garageboxen staan als het ware om een pleintje met in een midden een afvoergoot afgedekt met ijzeren deksels die in het verlengde lopen.
 Het is hier een ideaal speelterrein.
Op de garageboxen zit een plat dak met grint.
In een wip zitten wij er boven op ,vooral de boxen aangrenzend aan het terrein van de  Kapteinschool, een openbare lagere school.
Daar hoort een groot plein bij, maar we komen er zelden, want we hebben al genoeg ruimte.
Wel hebben we jaarlijks een bijzondere interesse in de walnootboom, een hele grote, waar we de walnoten af schudden, maar hoe we er ook aan peuteren een eetbare walnoot halen we er niet uit.

Entree garageboxen Oosterhamrikkade


Schilderbedrijf WITS
Achter de boxen die liggen aan de huizenkant is een steeg die leidt naar de achtertuin van buurvrouw.
Van Diepen die daar woont met haar man en tweede vrijgezelle dochters die beslist niet jong meer zijn . Buurvrouw van Diepen is vreselijk nieuwsgierig, belangstellend, hoort iedereen van de familie uit en staat altijd voor het raam te kijken, als er aan de aangrenzende huisdeuren iets loos is.
Behalve haar man wonen er nog twee ongetrouwde dochters bij haar in.
Zij zijn duidelijk oude vrijsters.
Naast de achteringang van Van Diepen staat onze fietsenschuur.

Achteringang benedenburen Van Diepen en schuurtje van Oosterhamrikkade 22a
Het schuurtje Oosterhamrikkade 22a
We gebruiken hem voor opslag en voor de fietsen die we soms ook wel voor bij de ingang tegen de trap binnen zetten.
Naar de schuur ga ik niet graag als het donker is, want er lopen vaak katten rond, beesten waar ik het niet zo op heb, sinds ik op visite met mijn ouders bij een oudere vrouw plotseling een kat over mijn schouders voel lopen.
Ik schrik daar erg van.

Bijschrift toevoegen
Die schrik wordt later nog versterkt als ik naar Leer ga in het kader van een uitwisseling tussen onze HBS en het gymnasium aldaar.
Ik logeer bij een Duitse oorlogsweduwe, die samen met haar zoon in een grote villa woont.
Haar man is arts geweest en ze loopt zich bij elk gesprek over het gezamenlijke verleden uitgebreid te verontschuldigen over de rol van de Duitsers.
Met haar zoon bezoek ik de lessen aan het gymnasium een week lang.

Op een middag gaan we even wandelen met de grote herdershond.
We zijn net buiten of de hond heeft het aan de stok met een kat.
Ze zitten elkaar na en de kat, in doodsnood vliegt naar het dichtstbijzijnde hoogste punt, instinctief en het is mijn gastheer.
Daar staat hij met boven op zijn hoofd een heftig equilibrerende kat die om niet te vallen de nagels in de zijkanten van het hoofd van mijn gastheer drukt.
Wat ik zie is een demonisch schouwspel.
Het is een vicieuze cirkel , een eeuwige patstelling, vergelijkbaar met het vastzetten van bal en tegenstander bij de cornervlag.
Dat kan heel lang duren omdat geen van beide spelers willen verliezen.
De hond wil de kat niet opgeven en luistert niet naar de commando’s van zijn baas en de kat heeft door dat hij ijs en weder dienend veilig zit.
Dan komt de beroemde oplossing van de baron van Munchhausen.

Mijn gastheer pakt de kat in de holle rug en trekt het beest rechtstandig omhoog en de hond jodelt het uit, want het beest denkt dat hij de kat krijgt.
Onder deze in alle opzichten tegenwerkende omstandigheden weet mijn gastheer de kat van het hoofd te trekken en het beest dringt als laatste uiting van verzet  nog dieper in de hoofdhuid van mijn gastheer.
Het bloed druipt langs het hoofd want die nagels maken beste wonden.
Mijn gastheer slingert de kat van zich af en de herdershond vliegt er weer achter aan en verdrijft de kat tot ieders tevredenheid.
Gewandeld wordt er niet weer.
Eerst moeten de wonden worden behandeld.




De garage zoals wij het pleintje bij de boxen noemen is een uitstekende plek om het fietsen onder de knie te krijgen.
Overal zijn muren om op te stappen en af te stappen.
Je kunt steeds rondjes blijven rijden en er komt niet vaak een auto binnen rijden, vooral niet vroeg in de middag.
Je moet om het fietsen te leren wel een fiets hebben, maar daar helpt Folkert mee.
De fiets waarop ik het mag leren is waarschijnlijk zijn eigen fiets en ik kan niet bij de trappers.
Geen nood de bekende klossen worden op de trappers gezet en met veel moeite en wrijving van de bibs met het zadel pers ik er een alternerende beweging met de benen uit.

Ik  zet de fiets tegen een muur, klim op het zadel en maak me klaar voor de afzet.
Dat lukt na veel pogingen en slingerend geef ik de muur en de fiets vrij.
Ik rijd en probeer met alle macht de onzekerheid uit het lijf te krijgen om mijn balans te vinden.
Vast lig ik een paar keer op de grond, maar oefening baart kunst en als spoedig rijd ik fluitend met beide vingers in de neus over een meet, die ik in mijn fantasie moet passeren.
Ik denk aan de eerste trui van Gerrit Voorting.
De eerste Nederlander, die überhaupt volgens mij de gele trui droeg in de Tour de France.
Als ik het aangeplakt zie aan de Ebbingestraat bij de sigarenwinkel, staat het er echt.
Gerrit Voorting in de gele trui.
’s Nachts slaap ik er bijna niet van , maar dat doe ik opzettelijk.
 Ik mijmer erover en zie Gerrit voor me gehuld in het geel.
Dat is nog eens wat!

Die zelfde euforie heeft me ook te pakken als ik na anderhalf jaar dagelijks lopen van huis naar de Grote Rozenstraat met een zware boekentas op een geweldige manier verrast wordt.

1e Chr. HBS in de Grote Rozenstraat
Op zomaar een Sinterklaas krijg bijna geen cadeaus tenminste, als ik het vergelijk met broer Thijs die altijd gelijk met mij opgaat.
Ik stel tot mijn verbazing vast dat hij veel meer krijgt dan ik.
Thijs vindt het zelf ook gênant en laat mij dat weten.
Toch voel ik aan de stemming dat er deze Sinterklaas iets bijzonders is.
De cadeaus zijn uitgedeeld en ik zit met het probleem dat ik me onderbedeeld voel.
Dan vragen ze mij de gang op te gaan en het trapgat in te kijken naar de buitendeur.
Halverwege de trap op het vals plat  staat een fiets.
Het is een gloednieuwe en hij is voor mij.
Als het tot me doordringt, wordt de spanning me te veel.
Eerst krijg je het probleem te verwerken, dat je te weinig krijgt en dan ineens dit.
Ik sta warempel te blèren en ik zie, dat iedereen dat goed doet.
Ze gunnen het me en het is heel bijzonder dat aan iemand van ons met Sinterklaas zo’n duur cadeau wordt uitgedeeld.
Thijs deelt met mij vreugdetranen.
 Hij gunt het me en geniet ook van zijn eigen ontroering.

Op ons eigen pleintje spelen alleen de buurkinderen.
Vooral voetbal wordt er veel gedaan.
Pas later is er een schuchter begin van volleybal of badminton waarbij een touw als net dient.
Tussen de garageboxen is steeds een smal muurtje en als je de afstand neemt van de grond naar de onderste scharnieren van de deuren dan heb je een prima doeltje dat je zelf moet verdedigen.
Verder is het een tegen een en ontstaat er een soort blokjesvoetbal, zoals dat ook in de zaal wordt gespeeld, maar dan is het blokje het doel.
Elk doelpunt dat je maakt bij een ander doel telt bij jouw score.
Je mag samenspelen, maar dat betekent dat degene met wie je speelt ook kan scoren met jouw medewerking, maar tenslotte wint altijd de sterkste, want je bent echt wel even bezig.
Af en toe zijn we aan het doel schieten.
De grote deur van het schildersbedrijf is het doel, maar er zitten raampjes in en dat is link.
Wits vindt het ook niet goed, maar knijpt wel eens een oogje dicht, of we doen het poosje niet om geen kwaad bloed te zetten.

Hier achter woonde "Boze buurman"
Af en toe verdwijnt een bal over de schutting.
Vooral aan de kant van de Kapteinlaan is dat een probleem.
Heel vaak komt de bal hier in de tuin van een kinderhater, althans zo zien wij hem.
Hij is in staat de bal niet terug te geven en wee je gebeente als je hem zelf gaat halen en hij is getuige.
Hij scheldt je verrot.
Eigenlijk is er steeds ruzie met die man, die ook een van de garageboxen huurt, dus hij komt regelmatig op ons speelterrein.
Toch kan het heel spannend zijn de bal uit zijn tuin te halen.
Er gaat altijd iemand naar de Kapteinlaan om aan de voorkant van zijn huis te kijken of er iemand thuis is, als we denken dat de kust veilig is glipt iemand over het dak de tuin in en probeert de bal in handen te krijgen. Een keer heeft hij ons door.
Hij heeft de bal zelf als gevonden en betrapt ook een van ons in zijn eigen tuin.
Met een mes snijdt hij de bal stuk en dreigt vervolgens de politie te bellen, omdat we helemaal niet in zijn tuin mogen komen.
Ik besluit later nooit ballen van kinderen kapot te snijden.

Meestal laten de omwonenden ons met rust.
Hier gebeuren ook allerlei ongelukjes.
Ik bezorg me hier eens een scheurtje in mijn elleboog .
Dat kost 13 weken arm in het gips en niet volleyballen , een sport waarmee ik net ben begonnen op de HBS. Op een dag hebben we bedacht om te hockeyen met wandelstokken.
Met de aanwezige jongens vormen we twee partijen en spelen op dezelfde manier als bij het blokjesvoetbal , maar nu met wandelstokken.
In het vuur van het spel haalt Jan Wits van het schildersbedrijf uit met zijn stok en raakt met de punt precies een glas van mijn bril.
Het glas breekt en vliegt in het rond.
Ik zet de bril af en wrijf wat in mijn oog.
‘Niet in wrijven’, roept een van de jongens.
 ‘Straks heb je glas in je oog gekregen’.
En warempel ik voel iets zitten en wrijf dat er maar eens uit.
“ Kun je niet beter uitkijken, nu heb ik glas in mij oog", bijt ik de dader in paniek toe.
Ik ben geschrokken, want ik kan wel blind worden.
De dader is geschrokken, verontschuldigt zich, maar ik besef heus wel, dat hij er niet veel aan kan doen, maar ja, een geheven stick?

Ik ga het huis binnen en er gaat iemand met me naar de dokter.
Het is huisarts Wieringa aan de Korreweg.
Ik word ontvangen door zijn vrouw die op eigen gezag me naar het academisch ziekenhuis verwijst, omdat haar man toch niets kan doen.
Met een zakdoek voor het oog zoeken we het bij een hoger adres.
De oogkliniek aan het academisch ziekenhuis ken ik op mijn duimpje net als het hele ziekenhuisterrein waar ik regelmatig kom, vooral om te spelen.
Het is een dorp op zich en ik weet precies de weg.
Een keer in het jaar worden we hiernaar toe gestuurd om onze oogsterkte te laten opmeten.
In de oogkliniek gebeurt dat gratis.
Je komt binnen om 9 uur.
Er zijn talloze studenten, die in je ogen loeren met brandende lichtjes erbij.
Ze schijnen zo erg in je ogen, dat je er scheel van wordt en bang wordt het gezicht te verliezen. Gelukkig valt dat allemaal wel mee en om een uur of 12.00 is het klaar en mag je weer naar huis met een receptje voor de opticien.
Hier kom ik nu met een stuk glas in het oog.
Ik doorloop dezelfde procedure met brandende lampen in het oog.
Mijn oog traant als de ziekte en begin pijn te doen.
Prettig heb ik het niet.
 Eindelijk vinden ze het stukje glas en verwijderen het van het oogwit waar het gelukkig zit.

 Gelukkig want volgens de oogarts valt de beschadiging van het oog nu wel mee.
Ik moet een zwarte lap voor het oog en dat vergoedt veel, want dat is interessant.
Het lijkt me leuk met zo’n ooglap rond te lopen.
Je trekt de aandacht en mensen vragen eens wat aan je en je hebt een stoer verhaal.
Ik ben verzoend met mijn oog en moet de lap tien dagen dragen, want mijn oog moet in het donker gehuld zijn.
Dat mijn oog beschadigd is, blijf ik voelen, want het blijft gevoelig en dat heeft te maken met het genezingsproces.
Ik kom erbij controle af met vermindering in oogsterkte van –1.
Dat valt mee.

Een ander ongeluk dat we meemaken in de garage zoals we het boxencomplex noemen is de beenbreuk van Richard de Oost- Duitser.
Hij is tijdelijk bij ons op vakantie om de ellende en de armoede van Duitsland in wederopbouw een paar maand te ontvluchten en weer een beetje op te knappen.
We leren van hem de ergste Duitse scheldwoorden en het Scheisse hier en Scheisse daar ligt ons voor op de tong.
Richard ontpopt zich als een ontzettende ruige beer die absoluut geen gevaar ziet.
We concluderen op een gegeven moment dat hij behoorlijk dom is, want overal waar hij komt, laat hij een spoor van vernieling na.
In het kanaal haalt hij zonder moeite bij de grote trap aan de Florakade een nat pak, wat ons die er al jaren wonen nog nooit gelukt is.
Richard gedraagt zich als een beest.
Hij heeft een tomeloze energie en haalt overal kattenkwaad uit.
We distantiëren ons soms van hem, doen of we er even niet bijhoren en geven hem constant op de donder. Hij is een ADHD- er van het zuiverste soort, maar avant le date.

Het moet een keer mis gaan en zie het gebeurt in de garage, waar we weer eens aan het spelen zijn .
Het spel heeft te maken met het snel op de daken klimmen van de boxen.
Er weer af en er weer op.
Richard vergeet op een gegeven moment dat hij veiliger aan de rand van het dak kan gaan handen en zich dan loslaten.
De sprong is dan relatief klein en levert minder gevaar op.
Hij springt tot onze ontsteltenis zo van het dak en breekt een arm.
Dat is dus krak en een hoop gejammer, maar eenmaal in het gips is Richard wel beperkt in zijn bewegingsvrijheid maar niet in zin onrust.
Het gaat direct weer van jetje en hij gebruikt soms in een uitgelokt gevecht zijn gipsen arm als wapen.
Nee, van Richard moeten we niet zoveel hebben.
Hij gaat steeds te ver en hij is een gevaar voor zichzelf.
We zijn blij als hij terugkeert in die Heimat.
Wat een lastpak en wij voelen ons nog heel lang daarna de braafste jongetje van de stad Groningen.

Beneden op de onderste verdieping zijn aan weerszijden van de garage ingang twee winkels. 
Daar is in de eerste plaats Radio Bron. 
Het is een elektriciteitszaak met winkel en werkplaats. Bron heeft op een gegeven moment televisies in zijn etalage staan. 
Het is in de beginperiode en bijna niemand heeft nog zo’n ding in huis staan. 
Wat doet Bron? 
Af en toe zet hij ’s avonds een toestel aan en het duurt niet lang of het staat ’s avonds zwart voor zijn etalage, omdat de mensen even TV willen kijken. 
Bij voetbalwedstrijden is het zelfs een uitkomst. 
Tegen de aanvangstijd staat het dan ook zwart. 
Er wordt gescholden en gespuugd bij het kijken en het gebeurt een keer dat we als buurtkinderen in de winkel mogen kijken en er bij zitten op een stoel. 
Jan Bron is van onze leeftijd en we kunnen goed met het opschieten. 
Hij heeft een veel oudere broer Marten en twee zussen die allerlei liefdesavonturen meemaken, waarvan Jan ons op de hoogte houdt. 
De zussen heten Babs en Tity en vooral Babs is aan de stevige kant.

Verderop is er de kapper. 
Kapper Bakker noemen we hem altijd. 
Hij is een buitengewone elegante man, zeer verzorgd en ijdel. 
Hij heeft een heel knappe dochter en is erg trots op haar, ook op zijn vrouw maar die verzinkt volgens ons in het niet bij  dochter Irene. 
Helaas zijn al deze dames te oud voor ons en dus niet bijster interessant en verder is er van onze leeftijd alleen Lucretia, die woont in het huis naast de kapper. 
Lucretia is verwend, te dik en niet eens aardig,mijn zus Greet vindt haar ook niet leuk dus zoeken we geen contact. 
Jan Bron en Jan Wits van het schildersbedrijf liggen mij het best, maar ze zijn geen van beiden overdreven sport begaafd, dus op die manier klikt het niet.

Dat wordt anders als in een van de benedenhuis naast het huis van Wits een weduwe komt te wonen. 
Haar man is kortelings overleden en zij heeft twee zoons van mijn leeftijd Chris en Joop van Kammen. 
Er is ook nog een kleinere zus, maar met haar heb ik weinig contact. 
Joop en Chris voetballen graag en de jongens van Zandt van de honden van puck en Berry voetballen ook graag. 
Later komt bij de familie Van Kammen een kostganger inwonen. 
Hij is twee jaar ouder dan ik en zit bij me op de HBS in dezelfde jaargroep. 
Hij heeft een mysterieus verhaal om zich heen hangen , waar we nooit het fijne van te weten komen.
Zijn naam is Hemmo en hij volleybalt vaak mee. 
We doen in hetzelfde jaar HBS- examen. 
Dan verlies ik hem uit het oog.

Op de hoek van de straat met de Kapteinlaan is een winkel van de Gruyter. 
Het is een deftige winkel en niet te vergelijken met die van onze kruidenier Sytsma bij wie ik een tijdlang boodschappen rond breng. 
De Gruyter is voor ons te chique. 
We kopen er alleen als we in nood zitten, maar dat kan ook bij de kleine kruidenier inde Petrus Hendriksstraat de eerste zijstraat aan de andere kant. 
Tegenover de Gruyter op de andere hoek van de Kapteinlaan is slager Klaassen gevestigd. 
Net als later Mien Dobbelsteen heeft zij een karakteristieke manier van telefoon opnemen. 
Als de telefoon rinketl in de slagerij is zij degene die altijd schone handen heeft en dus steevast de telefoon opneemt. 
Je hoort dan steeds het stereotiepe: 
"Slager Klassen, blieft u” 
Dat zinnetje gebruiken we thuis heel vaak, zoals ook de kreet: 
‘de boordenman’. 
De boordenman is een bezorger van de wasserij die de stijve boorden van mijn vader wast en verstevigt, zodat ze weer perfect zitten. 
De boorden horen bij de overhemden  en ze knellen als een gek.
Dus zodra Heit zich een beetje wil ontspannen gaat de boord eraf.

Slager Klaassen is een goede en deftige slager. 
Hij heeft intelligente kinderen, want de oudste zoon leert voor dokter of is zich al aan het specialiseren en de dochter die enkele jaren ouder is dan ik ben , ze heet Femke. 
Ze is niet onaantrekkelijk, maar niet mijn type blijkbaar. 
Ik zal haar later eens ontmoeten met een vriendin,die indruk op me maakt. 
Het is haar uitstraling die indruk op me maakt. 
Ik heb het gevoel, dat ik haar nog eens wil ontmoeten. 
Ik vertel dat aan mijn vriend Bert Fledderman  die zegt: 
“Nou doe er dan wat aan” 
En zie ik trek de stoute schoenen en stel haar voor haar nog eens te ontmoeten. 
Ze is verrast, maar wijst me niet. 
Zo maak ik kennis met Ina Steenge via de dochter van slager Klaassen blieft u. Overigens wordt slager Klaassen in het vervolg bij ons thuis altijd in een adem genoemd: ‘Slager Klaassen blieft u” 
Zeker een keer in de week moeten we naar de slager en voor een stukje extra wordt wil je dat ook wel, alleen je moet de boodschappen uit de kop leren, omdat het zo lullig staat als je een briefje afgeeft, alsof je niet kan lezen of onthouden. 
Dus doe ik mijn best het boodschappenbriefje uit mijn hoofd te leren. 
Het mislukt me en ik keer onverrichterzake naar huis om te vragen wat ik moet halen. “Maar je hebt toch een briefje gekregen?” 
“Ja, maar ik heb het niet goed uit mijn hoofd geleerd. 
Ligt het hier nog?
En dan is natuurlijk het briefje onvindbaar en moet het weer opnieuw geschreven worden. deze keer leer ik het weer uit mijn hoofd , maar ben ik zo slim het mee te nemen in geval van nood.
Eigenlijk wordt leren op den duur overbodig.
Je weet het bij voorbaat al . 
Anderhalf pond gehaakt,twee  pond runderlappen, 5 saucijzen en een mergpijp.


Als je de slager voorbij gaat kom je terecht bij een klein industrieterreintje met kantoor, waar bevrachtingen worden geregeld van schepen die waren voor de stad afzetten. 
Het kanaal loopt achter het haventje dood. 
Op deze plek verlaat Sinterklaas traditiegetrouw de stoomboot uit Spanje om zich te paard richting binnenstad te begeven. 
Het kanaal gaat over  in een gedempt gedeelte dat  aansluit op het eveneens gedempte Boterdiep.

Op de boten, die hier afgemeerd liggen spelen we vaak, maar het mag niet en het is ook gevaarlijk. 
In je spel kun je zo te water raken en kan iedereen eigenlijk wel zwemmen of tussen de boten zelf uit het water komen met die steile kanten? 
Bij de ingang van het kantoor van het IVB ligt altijd een boxer te pitten. 
Hij is niet aangelijnd en als we er langs moeten zijn we altijd op onze hoede. 
Ik moet er vaak langs op weg naar de kruidenier en later ook naar de HBS in de Grote Rozenstraat.
Op een dag komen we al spelend terecht op de aangemeerde boten en we leven ons uit met een zeeroversspel. 
We zijn al een flinke poos bezig en vergeten dat we een beetje onopgemerkt hier moeten verblijven. 
Plotseling word ik in de schouder geknepen. 
Een man pakt me vast en ik kan niet loskomen. 
Als ik achterom kijk blijk het kantoormannetje van het IVB- kantoor te zijn. 
Het is een potige man en hij heeft me in een ijzeren greep.
” Dus jij weet ook nog steeds niet dat je hier niet mag spelen. 
Het is verboden toegang en het is veel te gevaarlijk. 
Ik zie jou hier al voor de zoveelste maal. 
Kom maar mee naar het kantoor, dan zal ik de politie wel eens bellen” 
Ik neem de man en zijn boosheid bloedserieus en met trillende knieën wordt ik meegetroond. 
Mijn kameraden zijn al in geen velden of wegen te bekennen, of staan op veilige afstand te loeren wat er met mij gebeurt.

Bij de ingang van het kantoor moeten we ook nog eens langs de hond. 
Als die ziet dat zijn baas mij vasthoudt , kan hij wel gaan bijten. 
Ik ben allang geen held meer, maar knijp hem als een dief. 
De poteling ziet, dat hij beet heeft. 
De hond neemt plaats bij de deur. 
Daar kom ik er niet uit. 
De poteling maakt hoorbaar aanstalten nu eens even de politie te bellen en hij pakt de telefoon. 
Dan probeer ik me er uit te redden. 
Ik beloof de goede man bijna jankend dat ik het nooit weer zal doen en hij laat me plechtig beloven dat ik me aan die belofte  zal houden. 
Ik heb geen keus. 
Ik zie me al thuisgebracht door de politie met een fikse waarschuwing aan mijn ouders. Alles liever dan dat. 
Als ik het plechtig beloof, mag ik gaan van de poteling. 
Hij zegt: 
‘Laat dit een goede les voor je zijn. 
De volgende keer bel ik de politie echt. 
Zeg het ook maar tegen de vriendjes’.

Ik heb er lang niet gespeeld en de boxer wordt in het vervolg door mij met een eerbiedige boog gepasseerd. 
Herkent hij me nog?

Er is een periode, dat we elke zaterdagmiddag naar de Gorechtkade gaan. 
Daar is aan de rechterzijde tussen de huizen een brede ingang die leidt tot een grote speeltuin met een verenigingsgebouwtje. 
De speeltuin vereniging is hier uitstekend georganiseerd. 
Behalve een goed onderhouden speeltuin en allerlei regelmatige activiteiten voor de buurtkinderen is er ook de filmmiddag op zaterdag. 
Er zijn twee voorstellingen die elk ongeveer een uur duren. 
Je mag er heen als je kind bent. 
Het maakt niet uit in welke straat je woont. 
Voor ons is het nog dichterbij dan het Oosterpark. 
We lopen er zo heen en kopen een kaartje voor een van de beide voorstellingen.

In het verenigingsgebouwtje staan allemaal banken achter elkaar. 
Met wat goede wil kunnen er nog best veel kinderen in een keer plaats nemen. 
Voorin het zaaltje hangt een groot wit scherm tegen de muur en achterin de zaal staat breeduit in het midden tussen de laatste achterbanken het snorrende filmapparaat met zijn karakteristieke geluid.
Op een gegeven moment gaan de zaallichten uit en het apparaat begint te snorren. 
Op het doek komt een grote lichtbaan en dan volgt de projectie van de film. 
Meestal weten we van tevoren wat er komt, maar de vaste ingrediënten zijn Chaplinfilmpjes, de dikke en de dunne en andere slapstick en de favoriet is Rin tin tin. Rin tin tin is de herdershond, die in elke aflevering weer de hoofdpersoon op het allerlaatste moment komt verlossen uit een penibele situatie. 
Je ziet de slechterik met het boosaardig karakter, die door iedereen verwenst wordt en het lijdend subject dat ieders sympathie maar vooral hulp nodig heeft , afgewisseld met een ren scènes van Rin tin tin, waarmee de suggestie wordt gewekt dat de hond onderweg is om als de grote redder op te treden. 
Deze gebeurtenis is voor alle kinderen het teken op de banken te gaan staan en luid te roepen Rin tin tin. 
Het klinkt en is ook bedoeld als een pure aanmoediging en iedereen geeft zich er hartstochtelijk aan over en schreeuwt zich de longen uit het lijf in de overtuiging dat het echt helpt en ja, het beest loopt steeds harder en ook de aanmoedigingen. 
Anderen blijven zitten en zetten hun aanmoedigingen kracht bij door zo hard als ze kunnen met de voeten op de grond te stampen en de cinematograaf ziet dit alles met welgevallen aan. 
Hij denkt: 
"Hier doe je het voor!”

Als buiten het zaaltje bent en geen idee hebt wat er draait dan hoor je het geluid en denk je, dat elk moment het gebouwtje uit elkaar zal spatten als ware het geraakt door een bom, zo oorverdovend is het geluid.
Alleen al door de luchtdruk zou zoiets mogelijk kunnen zijn. 
De kinderen leven gigantisch mee en zijn helemaal in de film. 
Ook op de lachfilms wordt zeer uitbundig gereageerd. 
Komt het omdat we niets gewend zijn? 
Komt het omdat we met zo’n grote groep kinderen bij elkaar zijn en we elkaar aansteken. 
We gaan helemaal op in de films en rollen even later met rode kop en dronken van meeleven en meebewegen met de filmpersonages naar buiten in de onthutsende werkelijkheid van alle dag. 
Deze ontnuchtering ervaar ik later ook na een bijzondere film als we de bioscoop verlaten. 
De speeltuin aan de Gorechtkade zal ik nooit vergeten, want ze liet me  voor het eerst kennis maken met het fascinerende medium van de film.



In het Oosterhamrikkanaal liggen 3 bruggen, een bij de Kapteinlaan en verder terug de brug die je brengt naar het Oosterparkstadion. 
De laatste brug brengt je als je erover heen gaat in een straat die uiteindelijk leidt naar de Groen van Prinstererschool. 
Het is de tweede gereformeerde school in de buurt en ik bezoek daar de kleuterschool . Er zijn twee redenen dat ik het daar moet zoeken. 
Op de J.C. Wirtzschool is geen kleuterschool of ze is tijdelijk volgeboekt en er moeten kleuters worden ondergebracht in de Groen van Prinstereschool. 
Hoe ik er kom? 
Joost mag het weten. 
Ik zal wel gebracht worden door een paar zussen die er dan behoorlijk voor moeten omlopen, omdat ze zelf op de Rozensteinlaan naar school gaan. 
Later zal ik hier nog een periode les krijgen als er op de Wirtzschool verbouwd wordt of iets dergelijks.

De eerste klas op de Wirtzschool blijft me dan om  2 redenen bij. 
In de eerste plaats ben ik veel dichter bij school en ik krijg les van juf Anneveld en zij is een snoepje van een juf, vrijgemaakt, en toch erg lief voor kinderen en dus ook voor mij. 
Ik ben verliefd een jaar lang, tegelijkertijd word ik verliefd op een klasgenootje. 
Het is Sienie Cleveringa de dochter van de Sparwinkelier die woont om de hoek van de school. 
Het zijn haar blonde krulletjes en haar blauwe dromerige ogen die mij onmiddellijk doen smelten. 
Als ik naar haar kijk wordt ik meteen helemaal rustig en onspannen. 
Tegenover kruidenier Cleveringa heeft slager Sloots op de hoek ertegenover een winkel en hun dochter Trijnie zit ook bij mij in de klas. 
Trijnie en Sienie zijn vriendinnen. 
De verkering met Sienie is meestal onuitgesproken maar wordt af en toe nieuw leven ingeblazen als zus Greet doorbrieft aan de zussen van Sienie Klaaske en Teuna, dat ik nog steeds op haar val. 
Vaak bestendig ik ook de relatie via een briefje, dat ik zelf schrijf en dat ik haar in handen speel. 
Met de broers van Sienie Kars en Siep voetbal ik regelmatig op het driehoekje het parkje bij de Oosterkerk. 
Later voetbal ik met Siep in het eerste van Zuidhorn. 
Natuurlijk vraag ik naar zijn familieleden en hij vertelt me het een en ander.
Op een gegeven moment verbiedt de dokter Siep om te voetballen. 
Hij kan niet zweten. 
Een merkwaardig geval.

Sienie blijft tot klas zes mijn favoriet. 
Eenmaal wil het toeval dat we in de buurt van de Oosterkerk bij de grote voordeuren afscheid van elkaar nemen of juist elkaar daar treffen. 
Het wordt daar open en bloot een vrijpartij waarbij wij met wisselende partners kusje staan te wisselen.
 Je bent er rijp voor of niet. 
Het gebeurt zeer voorzichtig alsof we bang zijn dat we zwanger zullen raken.
Het imponeert ons nauwelijks en laat geen bijzondere gevoelens bij ons achter. 
Het heeft ook te maken dat we het met diverse partners doen. 
Dat heeft iets oppervlakkigs, alsof je kus aan een zus geeft.

Op een keer hoor ik dat Sienie mij afvallig is geworden en dat ze nu valt op Meindert van Dijken of all persons. 
Hij zit bij mij in de klas en draagt nog een pofbroek. 
Alleen al het dragen van die pofbroek , vind ik, moet voor Sienie een reden zijn om op zo’n jongen nooit te vallen en ik voel mij diep gekwetst, want ik draag allang geen pofbroeken meer. 
Ze daalt extreem in mijn achting.

Als we een met een hele groep jongens met Meindert erbij over straat zwerven maak ik het hem goed duidelijk en in mijn agressie zweep ik de jongens op . 
Ik neem de strijdkreet, die Meindert bedacht heeft over. 
Deze luidt : 
‘Oaternoane’ en als we het als bende samen roepen en er heel hard bij lopen, maakt het vast wel indruk. 
Zo vorm ik een spontane jeugdbende, die wat dom loopt te roepen. 
Verder doen we eigenlijk niets. 
Af en toe lopen we een stuk hard en roepen heel hard : 
‘Oaternoane’, en dat is het. 
We krijgen er wel een kick van het ik vind het vooral later een rare ervaring dat je een hele groep zo gek kan krijgen. 
Ik heb mijn eerste fascistische ervaring en begrijp later precies wat het is om het totalitaire leiderschap op je te nemen. 
Het is een kwestie van het goede moment, de goede plaats en vooral de goede stemming. 
Als leider hoef je ook niets bijzonders te kunnen. 
Ik vind het gevaarlijk, want wat kun je zo’n groep wel niet laten doen, want de euforie binnen de groep loopt hoog op.

Met Sienie is het nooit meer wat geworden.
Wel bijna met een oudere zus die ik ontmoet als vriendin van Siep Speerstra. 
We hebben een groep leerlingen uit de vierde of vijfde klas van de HBS en we besluiten samen een weekend op Schiermonnikoog door te brengen. 
Siep Speerstra is erbij, Koos Molenberg, Wim Uhl en Peter Keekstra en nog een paar. Het zijn wel allemaal jongens die een jaar of zes zeven ouder zijn dan ik, behalve Peter en ik vind het een hele eer dat ik word uitgenodigd en dus geaccepteerd wordt . 
Van mijn ouders mag het ook en ik maak voor het eerst mee hoe het is om door te zakken en alcohol te drinken, maar veel drinken durf ik niet, dus het valt wel mee. 
Ook de zus van Sienie  Teuna is mee als vriendin van Siep. 
Hij past niet erg op haar en laat haar op den duur links liggen en of het zo moet zijn, krijg ik medelijden met haar, want ze lijdt zichtbaar onder Sieps onverschillig gedrag. 
Ik probeer haar een beetje op te vangen, maar dat is niet eenvoudig, want ook zij is een aantal jaren ouder dan ik. 
Ik voel mij toch een beetje een snotneus. die niet berekend is voor deze taak.

Er loopt bij ons op de camping, waar wij slapen in tenten steeds een vent rond die de hele dag, althans zo lijkt het wel, cognac loopt te drinken. 
Ik maak hem nauwelijks nuchter mee, althans dat lijkt zo en hij roept steeds maar weer dezelfde zin. 
“ In de tijd van Ruth hadden alle vrouwen op haren op de bezemstelen". 
Het steeds herhalen en de complete onzin van deze zin, maakt haar tot iets bijzonders. Het duurt maar even of we gebruiken hem zelf ook. 
Met Teuna en Siep komt het niet meer goed en ik moet haar blijven opvangen, totdat we bij de Oosterkerk afgezet worden en ik nog een praatje met haar maak. 
Als ze wegloopt naar huis, heb ik even het gevoel, dat ik haar versierd heb, maar ik wil het niet weten. 
Een goede  relatie moet niet het medelijden als fundament hebben.

In de tweede klas van de lagere school verandert mijn liefde voor juf A. in verering, want pas in de tweede kom ik er achter wat ik mis. 
Juf W. is mijn nieuwe juf en ze is wat nuffig in de zin van een fixatie op haar uiterlijk. Waarschijnlijk is ze al te lang vrijgezel en laten make up  en lippenstift duidelijk zien waarom dat zo is. 
Het is allemaal te en het ligt er te dik boven op. 
Behalve onaantrekkelijk om te zien is ze ook nog bloedgemeen. 
Dat vind ik, want het gebeurt me eens dat ik thuis kom met de boodschap dat ik van de juf een nieuwe inklap moet meenemen. 
Zo’n inktlap koop je in de winkel en bestaat uit een paar laagjes spons op elkaar. 
Thuis is er iemand zo creatief het probleem op te lossen zonder dat het een cent kost. Er worden een paar ronde lapjes die goed vocht opnemen op elkaar genaaid en klaar is mijn inktlap. 
Niks mis mee,ziet er goed. 
Daar durf ik mee voor dag te komen.

Op school is het of ik een klap in mijn gezicht krijg. 
De inktlap wordt opgemerkt door juf W. en ze trekt van leer tegen mij.
“Dat is niet de bedoeling en je weet toch wel hoe een inktlap er uit moet zien. 
Dat moet met sponsjes en die kun je kopen in de winkel”. 
Geschrokken kijk ik haar aan. 
Ze is echt verontwaardigd. 
Ik sta perplex en kan me niet verdedigen. 
Moet ik haar dan duidelijk, dat we dat niet willen betalen. 
Het schaamrood vliegt van mijn kaken de klas rond. 
Zit ik te huilen ?
Ik heb er de bui wel naar. 
Met juf W. is het nooit meer goed gekomen.
Ook niet nadat er nadien een pittig gesprek met haar is gevoerd, waarbij ze zich uitput in duizend verontschuldigingen. 
Mijn vertrouwen in haar is weg.

Bij de tweede brug over het Oosterhamrikkanaal ligt op de hoek van de Diephuisstraat het Noorderzwembad.
In de stad is er ook nog een Helperbad in Helpman, dat vrijwel identiek is aan het Noorderbad. 
Beide baden zijn overdekt. 
Een openluchtbad is er vlak achter het centraal station en het heet in de volksmond het ‘Loezenbadje’. 
Het is een denigrerende naam en die is gegeven vanwege het feit dat jan en alleman hier zwemt en sommigen beweren dat er meer urine in het bad zit dan water. 
Het bad heeft een slechte naam en we komen er alleen zeer af en toe, want thuis zijn ze bang voor infecties. 
Het Noorderbad is zeer proper. 
Als je binnenkomt ruik je direct die typische lucht van zeep, water met chloor en het geluid is ook karakteristiek voor een overdekt zwembad. 
Het wil niet weg en galmt gigantisch. 
In de kleedhokken staat altijd wel een meneer te dweilen met een dweil aan de stok.

Zwemles van de lagere school krijg ik er op de valreep ook. 
De hele klas komt in het bad. 
De zwemmers mogen in het diepe en wij een klein groepje niet- zwemmers krijgen zwemles in de het ondiepe. 
De slag leren we nog ouderwets aan op een bank, waarop we moeten gaan liggen en dan maar bewegen volgens de commando’s spreid, sluit, spreid, sluit. 
Dat doen we braaf, maar zwemmen  leren we er niet van. 
Aan het eind van het jaar kan ik nog niet zwemmen en ik zwaai af van de lagere school zonder zwemdiploma. 
Dat is best lastig want je mag dan overal niet zwemmen. 
Als ik op een gegeven moment toch de slag machtig wordt, lieg ik maar dat ik een diploma heb. 
Je kunt zo’n ding toch niet gaan meenemen. 
In de winter is het Noorderbad ideaal als je eens een uurtje wilt zwemmen. 
Je koopt een kaartje per uur, maar het is niet goedkoop en het is altijd erg koud als er uitkomt. 
Regelmatig mogen we vooral op woensdagmiddag zwemmen in het Noorderbad.

Het schaatsen is goedkoper althans op het gewone buitenijs. 
Meestal zijn er voor ons wel schaatsen in de vorm van afdankertjes. 
Het zijn Friese doorlopers met riempjes die je moet vastbinden en als je geen riempjes hebt dan gebruik je touwen van stof. 
Ik heb erg snel koude tenen, dus ik mag de boel niet afknijpen, maar als je schaatsen te los zitten verlies je grip op het ijs. 
Als het dagenlang streng vriest en de ijsbreker niet door het kanaal komt is het een ideale ijsbaan, want we stappen gewoon vanuit het huis het ijs op. 
In het begin gebruik ik een stoel en loop daar wat achter te sloffen op mijn schaatsen, maar als ik dan serieus de slagen begin af te kijken en te oefenen heb ik de slag gauw te pakken.

Als er op het kanaal niet kan worden gereden dan vriezen meestal toch de vijvers wel dicht. 
Er zijn twee vlakbij de vijver van het Floresplein en die van het Hamburgerplein. 
De Hamburgervijver heeft onze voorkeur, omdat die wat groter is. 
Vaak houden de omwonenden bij vorst de vijvers in de gaten. Ze letten erop dat het ijs niet wordt kapotgemaakt, voordat het houdt in de hoop een mooie ijsvlakte over te houden. 
Op de vijver wordt baan geveegd en er wordt heel wat afgereden als het een mooie winter is. 
Ook de bekende koek en zopie tent staat er meestal wel en het brengt veel vertier in de buurt. 
Soms kom je blauw van de kou thuiskomt en leg je de handen op de kachels. 
Dat maakt de pijn nog erger, soms is het om te janken. 
Het tintelen is heel pijnlijk en soms bezorgt het je een hekel aan de winter.

Erg is het ook als je schaatsen kapot gaan of je riemen tekort zijn af afbreken nadat ze bevroren zijn. 
Als we wat ouder zijn gaan we naar de grote ijsbaan achter het Noorderstation. 
Het is een enorme baan waar je altijd meer dan voldoende ruimte hebt. 
Bovendien zijn er regelmatig schaatswedstrijden zoals de 200 meter sprint. 
We zien ook wel eens landelijk bekende schaatsers aan de start zoals Jantje Tienkamp, Boele de Vries en in haar eerste schaatsjaren hoort bij dat circuit ook Atje Deelstra die later begint aan de lange baan wedstrijden.
Een merkwaardige schaatservaring heb ik, als ik later met broer Folkert en zijn vriendin lies ga schaatsen op de ijsbaan. 
Bij Zuidwolde waar Lies woont. 
Het is een mooie grote ijsbaan en we komen er op de fiets vanuit Groningen. 
Als we aan het eind van de avond terugwillen fietsen naar Groningen, ben ik het fietssleuteltje verloren. 
Wat nu te doen? 
Folkert weet wel een oplossing. 
Ik ga achterop bij Lies  en Folkert legt mijn fiets in de nek en stapt op zijn eigen fiets en karre maar. 
Het is zeker wel 5 kilometer fietsen en ik weet niet meer of we naar het dorp Zuidwolde zijn gefietst of direct naar Groningen, ik denk toch Groningen. 
Ik had diepe bewondering voor mijn broer, dat hij dat kon. 
Doe het zelf maar eens

Een zijstraat van de Kapteinlaan geeft toegang tot het Bernouilleplein dat voor een deel aan de Korreweg ligt. 
Het plein is groot en vierkant van vorm en leent zich uitstekend voor een wielerwedstrijd in de geest van het rondje om de kerk. 
Elk jaar is het raak . 
De betreffende straten worden afgezet. 
Het doorgaand verkeer wordt omgeleid. 
Op zaterdag is er wielrennen voor amateurs, maar het is een serieuze wedstrijd compleet met jury en omroepwagen die van tevoren ook de buurt doorgaat om de wedstrijd aan te kondigen. 
Om het circuit staan met touwen afgegrensde toeschouwers te genieten van het racen. Door het rijden van rondjes kun je uitstekend de verhoudingen in de wedstrijd inschatten, maar je moet wel weten wie op kop gaat, want ook achterblijvers kunnen koplopers lijken.

Voor de jongeren zoals ik, is alles prachtig. 
De hele opbouw van het circuit van tevoren de afzettingen die gemaakt worden. 
Het rondrijden van de geluidswagen. 
De snoeptenten, viskramen, patates boeren die aan de kant staan. 
Het hoort er allemaal bij en het geeft heel veel sfeer. 
De stem van de omroeper doet de wedstrijdspanning aanwakkeren. 
De gebogen gestalten van de wielrenners die zich het snot voor ogen rijden, althans dat hopen wij. 
Het maakt allemaal een diepe indruk. 
Vaak doen we de volgende dag het fietsen na, maar het is niet een sport voor ons om lang te imiteren. 
Soms maakt zo’n wielrenner wel eens een schuiver over de klinkers. 
Hij ziet er daarna niet uit met al die schaafwonden en het lijkt ons nogal pijnlijk. 
Het Bernouilleplein houd je gegarandeerd een keer per jaar de hele dag bezig.
Daar hoor je bij te zijn tussen het publiek of achter het publiek langs lopend als je het hele circuit in je wilt opnemen. 
De kransuitreiking is ook een hoogtepunt en de winnaars maken steevast een ereronde met de handen losjes aan het stuur. 
Dat met losse handen rijden, zo achteloos maakt nog de meeste indruk en natuurlijk die grote lauwerkrans over een schouder, die de renner scheef op de fiets doet zitten.

De Oosterkerk staat dominant in het landschap van de stad. 
Er om heen is veel ruimte met het Wouter van Doeverenplein, het ‘driehoekje’ en het Bodenterrein. 
De grote kerkdeuren komen uit op die hoek van twee straten. 
We zitten meestal ruim 2 uren per week in de kerk. 
Elke zondag 2 keer. 
Het neemt in een groot gezin veel King pepermunt en psalmboeken later ook het Liedboek. 
In ganzenmars lopen we als familie De Haan naar de kerk. 
We hebben een groot gezin, dus vallen we op. 
Wat je vaak later hoort is, dat we met zoveel waren en dat we zo netjes uitzagen. 
Dat laatste klopt zeker. 
Veel van onze kleren ontstaan dankzij mem en zus Martha door huisvlijt.

Aan de plek waar we zitten in de kerk, kun je zien hoe oud je bent en hoeveel verantwoordelijkheid je kunt dragen. 
Aanvankelijk zit ik stijf bij mijn ouders, maar op den duur wordt het touw losser en tenslotte mag ik ook boven zitten en dan het liefst helemaal achteraan met het hoofd op de kerkbank, maar dan ben ik al een puber. 
Als het te erg wordt en je ligt te lang met je hoofd zo, dan komt de koster die strategisch ook achteraan zit je een beuk op je rug geven. 
Hij vindt dat je netjes moet zitten en hij wil voorkomen dat je in slaap valt of gaat snurken. 
Op een gegeven moment hebben we alle oude trucjes om de verveling te verdrijven, zoals het tellen van de orgelpijpen en de stenen in een bepaalde muur opgegeven en zitten we kleine boekjes te lezen van het formaat Dick Bos maar ze staan vol met seksverhalen en tekeningen. 
En gedurende de preek lees ik met het hoofd op de bankplank voor me in de boekjes die ik met mijn armen naar beden met moeite vanwege het gebrek aan licht. 
Het gaat over zwellende borsten als granaatappels, en allerlei zaken waarmee ik nog geen enkele praktische ervaring heb, maar het is wel leerzaam, vaak leerzamer dan de preek.
Voorlichting op dit gebied bestaat bij ons uit wat je opsteekt uit gesprekken met oudere broers en zussen en leeftijdsgenoten. 
Hoe het puntje bij het paaltje komt, leer ik eens na het voetballen als het gesprek komt op : 
"Waar de kindertjes vandaan komen” 
Ik ben helemaal niet zo jong meer, misschien een jaar of 10,11 en mij wordt meegedeeld door de jongens met wie ik heb gevoetbald, hoe kinderen gemaakt worden: 
"De lul gaat in de kut en er komt zaad uit en dat wordt een baby in de buik van de vrouw”. 
Ik geloof er helemaal niets van. 
Ik probeer iets voor te stellen bij mijn ouders, maar heb daar teveel moeite mee. 
Ik stel mij andere echtparen voor. 
Voor mij is het een verbijsterende mededeling en ik ben nauwelijks bereid het te geloven, maar als ook anderen het stelselmatig bevestigen, dan laat je de hoop op iets minder plat wel varen. 
Het heeft allemaal te maken met het idee: 
Neuken is iets vies en ranzigs, waar je niet of schmoenzelig over praat maar het krijgen van kinderen is een geschenk van God en dat past plotseling naadloos in elkaar?

Als je klein bent en je zit in de kerk, ben je wat de preek betreft afhankelijk van de instelling van de dominee. 
Langzamerhand bouwen ze de preek zo op dat het begin van de preek bestemd is voor de kinderen onder de volwassenen en de kleine mensen. 
Meestal ben ik daar op gespitst en vaak probeer ik ook de rest van de preek uit te luisteren, maar dat valt niet mee. 
Al gauw zit je om je heen te loeren en mensen in je omgeving te begluren. 
Soms is er een meisje in de buurt dat je leuk vindt en je probeert oogcontact te maken en als ze per ongeluk kijkt, wend je het hoofd af, maar wel even een tel nadat zijn gezien heeft dat je kijkt. 
Verder tel je af en toe alles wat los en vast zit. 
Zo kun je het aantal  hoeden tellen. 
Hoe oud je bent blijkt, ook uit het staan bij het bidden. 
In het begin van mijn kerkbezoek gaan de mannen nog keurig staan bij elk gebed dat wordt uitgesproken tijdens de dienst. 
Als je als jongen je zelf een kerel vindt, dan ga je ook staan en je hebt het gevoel dat je erbij hoort en serieus genomen wordt. 
Hoe oud moet je zijn? 
Ik denk zo’n 12 jaar.

Indrukwekkend is het avondmaal, maar je moet er voor gaan zitten. 
Aanvankelijk duren de kerkdiensten met het heilig avondmaal erg lang. 
Zo’n dienst kan wel tot 2 klokuren uitlopen. 
Voor in de kerk staan dan tafels klaar waar het brood wordt gebroken door  de predikant en de wijn wordt aangesipt, als teken van het bloed en het lichaam van Christus. 
De symboliek is prachtig en spreekt ook ons kinderen aan. 
“Neemt en eet,  drinkt allen daaruit". 
Deze zinnen raak je nooit weer kwijt: 
"tot vergeving van zonden". 
Steeds ondergaat een deel van de kerk het ritueel. 
Het aantal tafels is beperkt, dus gaan de avondmaal gasten groep voor groep aanzitten en nemen brood en wijn tot zich. 
De glanzende zilveren bekers, schitteren door het licht, dat via de glas in loodramen binnenvalt. 
De soberheid van de predikant in de zwarte toga past precies bij de plechtigheid en het meest indrukwekkend is het zwijgen van de mensen die heen en weer schuifelen door de kerk onder stemmige orgelmuziek om hun deel aan de tafel te ontvangen.

Interessant is het ook om te kijken wie in het gedeelte van de kerk blijft zitten als de omgevenden opstaan om naar de tafels te lopen. 
Zij zijn volwassen, maar hebben geen belijdenis gedaan en mogen dus niet deelnemen aan het avondmaal. 
Je vindt dat zielig en vaak is dat ook wel zo. 
Het zijn mensen die zich zo schuldig voelen dat ze de stap om in een volle kerk hun geloof te belijden niet aandurven. 
Het zijn de kerkelijk pubers met een wel overdreven sterk ontwikkeld geweten. 
Ik doe het zelf ook niet, als ik  rond de twintig jaar ben, want dan gebeurt het meestal. Toch gebeurt het wel namelijk tijdens de doopdienst van mijn zonen een tweeling. Samen met Heleen doe ik belijdenis. 
Is het er toch van gekomen. 
In de kerk maakt dat best veel indruk. 
Twee kinderen dopen en zelf als vader en moeder belijdenis doen.

Ik vind dat ik best veel beleef in de kerk.
Vooral het sjansen of kijken welke meisjes naar je loeren is een geliefde bezigheid. 
Op een gegeven zondag zie ik Tita Hoogsteen in de kerk zitten. 
Ik ben het contact met haar kwijt, omdat ze naar het gymnasium is gegaan. 
Tita is vrij fors, dus moet je als jongen wel zelfvertrouwen hebben om op haar af te stappen. 
Ik vind haar aantrekkelijk. 
Ze heeft een lief en pittig gezicht en uitstraling, bovendien kon ik goed opschieten met haar vader die hoofd van de lagere school is. 
Ik ontdek het spel der hormonen als ik haar die bewuste zondag opmerk in de kerk en het valt me op dat als ik regelmatig haar kant opkijk die blik wordt beantwoord. 
Ik neem de proef op de som en wacht een paar zondagen later het bidden af. 
Ik doe mijn  ogen zoals vaker niet dicht en gebruik het gebed om onopgemerkt om me heen te kijken. 
Ik kijk naar Tita en warempel zij kijkt mijn kant op , heel schichtig. 
Dan slaat de vlam in de pan. 
Ik ben verliefd. 
Blijkbaar heeft het jaar afstand dat ik heb kunnen nemen, gemaakt dat ik met heel andere ogen naar haar kijk.

Tegelijkertijd leer ik in deze fase een wijze les. 
Als jongen moet je wel doorpakken, anders blijf je alleen maar met een illusie achter. 
Ik besluit er iets meer werk van te maken, dan kijken onder het bidden in de kerk. 
’s Morgens na de kerkdienst trek ik de stoute en gepoetste schoenen aan en heb ik de brutaliteit de Kapteinlaan in te wandelen. 
Het is een zondagse wandeling voor heer op liefdespad alleen. 
Ik zit vol twijfels en voel al wat hartkloppingen als ik haar huis nader. 
Dan kom ik voorbij en heel stiekem probeer ik een blik naar binnen te werpen de kamer in . 
Misschien zie ik haar, zodat ik weet, dat ze mij ziet. 
Deze ceremonie herhaalt zich gedurende enkele zondagen.
Er gebeurt eigenlijk niets, maar in de kerk beloeren we elkaar weer en ik weet zeker dat er bij haar toch ook iets loos is. 
Na de kerk is het weer wandelen en dan staat mijn hart bijna stil van schrik. 
Als ik het huis begin te  naderen komt zij naar buiten en wandelt in mijn richting. 
Dit kan geen toeval zijn.
Koortsachtig overleg ik wat ik moet doen, maar ik ben leeg, want allerlei oplossingen tollen door mijn hoofd en de moed zakt steeds verder in mijn schoenen. 
Ik ben haar bijna genaderd en het enige wat ik durf is het stamelen van een groet. 
Zij groet ook en we hadden elkaar, ik weet niet wat kunnen vertellen over onze nieuwe school, over haar vader, hoe het nu op school gaat, welke vakken je leuk vindt of juist moeilijk. 
Ik weet genoeg en er komt alleen een lullig timide groetje uit. 
Dat is niet eens alles.

Als ik ben doorgelopen durf ik achterom te kijken en ik zie dat zij zeer nadrukkelijk met de voetzool over de trottoirtegels schraapt alsof ze willen zeggen. 
“Lul spreek mij aan. 
Jij moet beginnen”. 
Ze wil dat ik me aan het protocol houdt, de jongen moet beginnen, maar ik begrijp het niet of ik durf het niet. 
Was ik maar dom en doldriest. 
Het gesprek met haar dat op een presenteerblaadje ligt heb ik niet. 
Ik ben de hele zondag chagrijnig en wil alles van die dag wel over en beter doen. 
Een van de volgende zondagen zit Tita weer in de kerk. 
Ze komt niet alleen , maar wel heel demonstratief met een manspersoon. 
Een broer kan het niet zijn , ook geen neef, ik verzin allerlei onschuldige mogelijkheden maar al spoedig dringt de onthutsende waarheid tot mij door: 
Dit is haar vriendje en dat had ik zelf kunnen zijn.

Het is een lullig studentje met een studentenbrilletje en alles straalt alleen maar studentje uit. 
Hij kan zo weggelopen zijn uit de camera Obscura. 
Kortom van het nieuwe vriendje van Tita laat ik geen spaan heel. 
Het is bijna zielig voor haar hoe zij met deze tweede keus zich tevreden stelt, omdat ik blijkbaar niet voldoende in haar zie, om de beslissende stap te maken. 
Ik geloof mijn eigen uitvluchtjes en als ik onder het bidden stiekem weer bijna gewoontegetrouw haar richting uitkijk, zie ik dat zij ook kijkt alsof ze wil zeggen. 
Lul zie je dan niet, dat deze vent naast me zit als mijn laatste wapen om jou definitief uit je tent te lokken. 
Wil je nou of wil je niet? 
Toch durf ik nu ook niet meer.

Nog een keer zal ik zo’n ervaring hebben, als ik ook in de kerk zittend het oog laat vallen op een ander meisje dat ik van de lagere school ken. 
Het is Anneke Hartholt die komt van de Sparwinkel op de hoek van de Diephuistraat. Ook zij is dus een kruideniersdochter zoals Sienie Cleveringa en mijn oog valt op haar. Ik heb haar net als de andere genoemde dames op de foto staan van een schoolreisje. Er staat een eerste en een tweede klas op. 
Ik sta zelf vooraan met het hoofd  omgedraaid om achterom  te kijken. Boven staat mijn moeder die als ouder mee is met de schoolreis. 
Net als de fotograaf klikt, wil ik even vaststellen waar ze staat. Ja, dan moet je je moeder maar niet meenemen. 
Anneke Hartholt heb ik al gauw op de foto gevonden en ik zie dat ze toen ook al een heel lief meisje was om te zien. 
Het ritueel van de gemankeerde wandeling herhaalt zich.

Ik wandel richting Diephuissstraat, Noorderbad en zie ik kom haar halverwege tegen, maar wat val ik mezelf tegen. 
Ook nu heb ik duidelijk door dat ik haar niet per toeval ontmoet en dat het woord volgens de erecode aan mij is. 
Zij neemt niet het initiatief, maar laat het aan mij over. 
Ik ben er nog niet rijp voor. 
Misschien twijfel ik ook wel aan het idee, wat komt er achterweg als wij wat hebben samen. 
Wat doe je dan? 
Hoe vul je de dagen? 
Wanneer spreek je iets af en wat? 
Ik kan me er eigenlijk niets bij voorstellen. 
Ik besluit dat de fictie alleen ook heel mooi is en neem er genoegen mee. 
Met Anneke is het dus ook niets geworden en dus werd zij later heel lelijk of kreeg ze lelijke, domme kinderen (grapje?)
Naast de Oosterkerk is de consistorie. 
Boven in dit gedeelte van het kerkgebouw is een soort leeszaal met een lange tafel en aan de muren allemaal boekenkasten met vele boeken. 
Het is de bibliotheek van de kerk. 
Hier kun je boeken lenen om te lezen die positief door de kerkelijke censuur zijn gekomen, omdat veel boeken verdorven gedachten kunnen opleveren. 
Het laat zich raden welke boeken opgenomen zijn en welke niet. Voor een jongen die graag leest is er nog voldoende over wat hem intrigeert. 
Zodra ik er lucht van krijg dat we daar boeken kunnen lenen, ben ik er regelmatig te vinden. 
Ik neem op bestelling boeken mee, of ik zit er te lezen in een boek, omdat meenemen naar huis geld kost. 
Als ik in de bibliotheekzaal ga lezen, kost het niets. 
Ik ben lid van de kerk en dat is voldoende.

Op een gegeven moment wordt je een bekende in de bibliotheek en de beheerder ervan is steeds de zelfde man die tegen een vergoeding het nodige werk verricht om de bibliotheek op gang te houden. 
Het is een man met een toepasselijke achternaam. 
De Korte. 
Hij is dat fysiek ook en hij wordt gehinderd door de handicap van een stevige bochel. Zijn stem is ook een beetje apart, slepend en indringend. 
Ik vind het geen zielige man. 
Die bochel is al gauw geen issue, je went eraan. 
Dat hij wat slissend spreekt ,speelt op den duur ook geen rol meer. 
Via hem raak ik in contact met boeken en ik lees alles wat los en vast zit in zijn bibliotheek. 
“Alleen op de wereld”, de deeltjes van De Soete Suikerbol. 
Alle andere boeken van W.G. van der Hulst van Willem Wijcherts tot en met het Poesje in de Sneeuw en natuurlijk Ouwe Bram. 
De boeken van Sibe van Aangium kom ik er tegen. 
En natuurlijk lees ik ook de boeken, die ik voor mijn zussen meeneem en passant.

Het contact met de heer Korte is dus prima. 
Af en toe help ik hem wel eens, omdat ik toch vaak aanwezig ben. 
Al gauw weet ik precies hoe de bibliotheek reilt en zeilt. 
Op een gegeven ogenblik mag hij een flinke nieuwe lading met boeken bestellen en als die komen, kijk ik mijn ogen uit. 
Allemaal nieuwe boeken en die kan ik allemaal gaan lezen. 
Ik ben vreselijk nieuwsgierig naar wat er tussen zit en ben in die dagen niet uit de bibliotheek wet te slaan.
Ja, om er gelegitimeerd te mogen blijven, vertel ik thuis dat ik de heer Korte help met het kaften en dat doe ik ook. 
Echt opschieten doet het niet en ik stel hem voor thuis ook te kaften , zodat het niet allen op de avonduren hoeft. 
Hij heeft er wel oren naar en brengt met de auto een vracht boeken die we thuis kaften. Mijn moeder is er niet blij mee. 
Ze waarschuwt me voor problemen. 
Op een gegeven moment krijgt ze gelijk. 
Er ontstaat een probleem over geld en het heeft te maken met de contributie van ons gezin voor de bibliotheek, of de onkosten van het kaftpapier, of de beschuldiging dat we kafpapier voor eigen gebruik aanwenden. 
De ruzie is in ieder geval kort maar hevig en ik kom nadien nog nauwelijks in de bibliotheek van de kerk.

Er is een alternatief. 
Verderop aan de Oosterhamrikkade staat een sigarenwinkel. 
De winkelier houdt ook nog een uitleenbibliotheek, waarmee hij enkele dubbeltjes per uitgeleend boek verdient. 
Ik kom er achter dat op de boeken die hij uitleent geen censuur is toegepast. 
Er zijn boeken bij voor volwassen mensen met ongekuiste teksten en ik raak erg geïnteresseerd, vooral in oorlogsromans zoals de 08-15 serie van Hans Helmut Kirst. 
Ik lees de serie over luitenant Asch en kanonnier Vierbein stuk en geniet van de beschrijving van het lichaam van Lore Schulz die het met de trouw niet zo nauw neemt. Steeds wanneer ik zo’n boek meevraag, zeg ik er uitdrukkelijk bij: 
"Mag ik een boek voor mijn vader mee?” en kies uit tactische overwegingen ook altijd een boek, dat past bij mijn leeftijd, zoals een uit de serie Arendsoog, of die van Willie van der Heide en ongetwijfeld denkt de sigarenhandelaar: 
Die meneer De Haan lust er wel pap van. 
Echte porno is er niet bij. 
Wel zoek ik boeken met een erotische lading en ik lees ze met rode oren. 
Ik kan me nauwelijks voorstellen, dat de sigarenwinkelier me niet doorheeft. 
Hij heeft mijn vader er nooit gezien zelfs niet voor sigaren.  

Het gebeurt wel eens dat ik op zondagmiddag vrienden opzoek met toestemming. 
Als ik de kerk maar haal. 
Het kerkgeld heb ik dan al bij me en we weten een winkeltje waar je snoep, zoals massee een witte harde substantie waar je met je tanden schraapsel afhaalt en dat mierzoet smaakt, zo zoet krijg je het nergens, dropveters en andere snoep koopt we, maar onze geldvoorraad is beperkt en daar hebben we het volgende opgevonden. 
Een van mijn klasgenoten van de tweede klas HBS heeft het geluk dat zijn ouders een groentewinkel hebben. 
Zijn naam is Hendrik Raven en hij is gul voor wie hem een warm hart toedragen. 
Hij is ook heel gul voor zichzelf, want regelmatig als ik hem vergezel en we komen in de winkel trekt hij de kassala open en graait erin zonder echt te kijken en als je dan bent uitgenodigd heb je een goede dag. 
Bovendien is er in de winkel snoep. 
Ook daarin graait hij stevig en ik kijk wel goed uit dat ik die beweging niet overneem. Ik wacht af, wat hij mij gunt. 
Zo kan het op zondag vaak gebeuren dat na een greep in de kassa wij de snoepkraam opzoeken waar verkocht wordt aan kinderen. 
Het is er altijd druk en we kopen snoep die we opeten totdat we het niet eens meer lekker vinden.

Hendrik Raven is dik, te dik voor zijn leeftijd, maar of het komt van teveel snoepen.
Ik betwijfel het, want zijn ouder hebben het ook en ze zullen het er toch niet allemaal aangesnoept hebben. 
Het gebeurt regelmatig dat we de 5 uurdienst missen. 
Voor hem is dat niet zo’n ramp, omdat hij toch altijd zo’n beetje zijn eigen gang gaat. 
Ik moet altijd aan een van mijn zussen vragen , waar de preek overging. 
Ik mag al wel zelf weten, waar ik zit in de kerk, maar ik kan quasi per ongeluk worden overhoord.

Verderop in de straat die leidt van de kerk naar het Oosterpark woont een jonge journalist bij zijn ouders. 
Hij is leerling bij mijn vader op de redactie, waar  men hem altijd aanspreekt baas De Haan nooit meneer De Haan. 
Bij de voornaam noemen is in die tijd helemaal geen optie. 
De jongeman heet Eef Brouwers en hij valt op mijn zus Klaske. 
Het gebeurt heel vaak dat wij als kinderen voor het huis op straat spelen en Eef voorbij komt. 
Klaske is dan allang buiten  en ze zit op het stoepje naast onze voordeur. 
We zien hoe ze geanimeerd staan of zitten te praten en we denken allemaal dat het de goede kant op gaat, omdat Eef niet alleen veel werk maakt van de dames De Haan Lena en Klaske , maar hij speelt in zijn strategie heel berekenend de kaart kindervriend uit door zich met Thijs en mij te bemoeien.

We vinden hem best aardig, maar horen dan en daar heb je het weer: 

“Hij heeft een te grote neus”. 
Voor Klaske is die neus bijna een obsessie, zij vindt hem ontsierend en als je goed ernaar kijkt is hij inderdaad aan de grote kant. 
Het is geen smoesje om een lastige aanbidder kwijt te raken, maar Klaske vergeet helemaal dat haar eigen neus er ook mag wezen. 
Eef gedraagt zich uiterst correct, tenslotte spreekt hij met de dochters van zijn baas. Klaske en Eef gaan echt samen uit en Thijs en ik mogen mee als bliksemafleider en chaperonnes. 
We brengen een bezoek aan het Paterswoldse meer en we vinden Eef een toffe vent. 
De relatie stopt als Klaske naar Leersum vertrekt met Jannie voor de opleiding tot verpleegster. 
In ieder geval loopt de relatie vast in die periode.

Het bodenterrein zoals het in de volksmond heet is het terrein ingeklemd tussen  Kapteinbrug en academisch ziekenhuis. 
Het is een groot parkeerterrein dat op dinsdag en donderdag vol staat met vrachtwagens die laden en lossen dat het een lieve lust is. 
Er is een gebouw bij met loodsen, annex kantoor en het is er bedrijvigheid alom. 
Erg veel te beleven is er niet of het moet zo zijn dat we er heen gaan om een pakje ter vervoer aan te bieden. 
Als speelterrein speelt het nauwelijks een rol in ons leven. 
Je zwerft er eens over. 
Je kijkt hier eens en daar eens en dan heb je het gehad.

Dat verandert als er een evangelist uit Amerika in Groningen komt. 
Het is Osborne, evangelist en gebedsgenezer. 
Zijn komst maakt veel discussie los vooral onder de christenen. 
Osborne is een typisch evangelist in de stijl van Billy Graham, maar hij gaat verder, want hij sluit elke bijeenkomst af met een genezingssessie. 
Het bodenterrein wordt gedeeltelijk ingericht voor zijn komst. 
Zijn aanwezigheid zal een week duren. 
Er komen luidsprekers op het bodenterrein.
Er komt een podium waarop de evangelist kan staan met een tolk en misschien is er ook een muziekkorps bij of wordt de passende muziek via de luidsprekers afgedraaid. 
Het is een hele happening. 
Er zijn voor- en tegenstanders. 
Het aantal verhalen van gelukte genezingen en uit de hand gelopen mislukkingen is even groot. 
Als het spektakel begint zijn alle buurtkinderen natuurlijk van de partij en ze zwerven over het terrein om alles van het gebeuren mee te maken. 
We zien veel mensen in rolstoelen, die worden voort gedrukt met blijde verwachting in het gezicht en we denken het onze ervan.

De toespraak van Osborne is niet inhoudelijk, maar meer qua uitvoering heel bijzonder. De kennis van het Engels wordt zeer laag ingeschat, want er staat naast Osborne een tolk die elke zin nazegt uitgesproken door de evangelist. 
Je hoort dus , als je Engels verstaat het zelfde 2 keer en je kunt mooi kijken of je eigen Engels deugt. 
Het wordt een sport om na te gaan of je vertaling klopt. 
Het gaat zo. 
The lord Jesus Christ is here tonight to tell you about your life. 
Stilte. 
Dan hoor je de tolk:
De Here Jezus Christus is hier vanavond om u iets te vertellen over uw leven. 
Deze manier van preken werkt een enorme traagheid, maar ook een grote duidelijkheid in de hand. 
Het werkt als een geheugentraining, die herhaling steeds. 
Het merkwaardigste is de manier van vertalen. 
De tolk probeert ook de intonatie van Osborne na te doen en met de soms aarzelende vertaling komt dat uiterst koddig over.  
Dezelfde emotie in twee keer heeft iets onechts en dat is wat blijft hangen. 
Het is onecht. 
Het publiek maakt ervan typisch Amerikaans. 
Het is wel degelijk spektakel. 
Het hoogtepunt van de avond is het bidden aan het slot van de toespraak. 
Centraal in het gebed staat het vragen om aandacht voor de zieken en gehandicapten en via opzwepende teksten probeert Osborne de mensen echt uit de rolstoelen te praten.

Het is zo opzwepend, dat je het gênant vindt. 
Er zijn ook echt mensen die even omhoog kunnen komen, maar weer terug zakken in hun rolstoel. 
Volgens de verhalen heeft Osborne een aantal rolstoelers in dienst, die zo goed reageren tegen betaling op gebeden van  Osborne dat ze met opgevouwen rolstoel lopend het terrein kunnen verlaten.
 Ik heb het niet gezien , wel de treurnis bij sommigen als het op niets uitloopt en zij onverrichterzake het trein na afloop verlaten. 
In mijn ogen is Osborne een charlatan, maar ik zal wel geïndoctrineerd zijn. 
Toch beseffen we heel goed dat Osborne preekt, dat als je maar echt gelooft, het allemaal goed komt. 
Dus is het heel simpel, wie niet ter plekke geneest, gelooft niet ‘goed’ genoeg. 
Die impliciete boodschap is wreed!! 
Dat begrijpen we als kinderen heus wel.

Later in de week hebben we het wel gezien en horen we de stem van Osborne en tolk nog wel eens door het openstaande raam als de wind goed staat. 
En zo waait het allemaal met de wind weg. 

 





1 opmerking:

  1. Geweldig hoevele details jij nog weet.
    Zo ontzettend
    Dit is voor mij genieten
    Ik kom er een andere keer op terug
    Groet,
    Greetje Meijers- Ramaker

    BeantwoordenVerwijderen